Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1665

Datum uitspraak2003-12-01
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/00810
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 9 WAHV; matiging sanctie; bestuurder van een motorfiets droeg geen helm; beroep op overmacht; art. 60 RVV 1990 is bedoeld om berijders van een motorfiets tegen hoofdletsel te beschermen; hoofdletsel heeft niet alleen consequenties voor de betrokkene zelf, maar eveneens voor de gemeenschap; om die reden geen aanleiding om de sanctie op nihil te stellen, maar wel om deze gelet op de omstandigheden van het geval te matigen.


Uitspraak

WAHV 03/00810 1 december 2003 CJIB 59048057130 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam van 8 april 2003 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De inhoud van het tussenarrest van dit hof van 22 oktober 2003 wordt hier overgenomen. 2. Het procesverloop De zaak is behandeld ter zitting van 17 november 2003. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen. Bij brief d.d. 1 november 2003 heeft de betrokkene schriftelijk gereageerd op de uitnodiging voor de zitting. Aangezien deze brief - kennelijk wegens het ontbreken van een adequate adressering - pas na de dag van de zitting is binnengekomen, zal het hof op de inhoud van deze brief geen acht slaan. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro€ 49,92 opgelegd ter zake van "als bestuurder of passagier van een motorfiets geen goedgekeurde en goed passende/bevestigde helm dragen", welke gedraging zou zijn verricht op 19 november 2001 op de Damrak te Amsterdam. 3.2. De betrokkene ontkent in zijn beroepschrift niet, dat hij de gedraging heeft verricht, maar stelt dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken. Hij voert daartoe het volgende aan: "Op 19-11-2001 om ongeveer 2200 uur werd ik, komende van de UVA aangesproken door mevrouw [naam]. Zij vroeg mij of ik in staat was haar snel een lift naar het centraal station van Amsterdam te geven omdat er dan een mogelijkheid bestond dat zij de trein naar Hoorn nog zou kunnen halen. Haar onrust was veroorzaakt door een telefoontje van thuis met het verzoek zo snel mogelijk huiswaarts te keren. Aangezien ik op de hoogte was van het feit dat haar echtgenoot recentelijk een harttransplantatie had ondergaan, en ik ter plaatse over een motorfiets kon beschikken heb ik haar mijn motorhelm gegeven en haar snel bij het station afgezet. (...) Ik meen echter aanspraak te kunnen maken op een rechtvaardigingsgrond, te weten overmacht in de zin van noodtoestand."De betrokkene heeft een verklaring van mevrouw [getuige] overgelegd, inhoudende: "In verband met dringende familieomstandigheden was het voor mij belangrijk zo snel mogelijk naar huis te gaan, en er was een kans om de trein nog te halen." 3.3. De - in het onderhavige geval van toepassing zijnde - bepaling van artikel 60, eerste lid, RVV 1990 dient te worden gehandhaafd om berijders van (onder meer) een motorfiets tegen hoofdletsel te beschermen. Daarbij is van belang, dat dit eventueel optredende hoofdletsel niet alleen consequenties heeft voor de betrokkene zelf, maar eveneens voor de gemeenschap, getuige de veelal langdurige, soms zelfs levenslange, en kostbare verpleging in ziekenhuizen en inrichtingen van slachtoffers met hoofdletsel (vlg. HR 20 september 1976, NJ 1977,28). Gelet hierop en op de omstandigheid dat de kans op het intreden van genoemd letsel niet alleen afhangt van de wijze waarop de berijder van het tweewielig motorvoertuig aan het verkeer deelneemt, maar ook van de gedragingen van andere weggebruikers, is het hof van oordeel dat de door de betrokkene geschetste omstandigheden niet van zodanig gewicht zijn, dat deze het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken. 3.4. Het hof acht de door de betrokkene geschetste omstandigheden echter wel aannemelijk. In aanmerking nemende, dat de betrokkene zich gesteld zag voor een situatie die hij als dringend ervoer en dat hij enkel in verband met de omstandigheid, dat hij zijn passagiere de bescherming van de helm wilde geven, de gedraging heeft verricht, ziet het hof aanleiding om de sanctie te matigen tot de helft, te weten Euro€ 24,96. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie voor zover daarbij het bedrag van de sanctie in stand is gelaten en verklaart het beroep in zoverre gegrond; wijzigt het bedrag van de administratieve sanctie in €Euro 24,96; bepaalt dat van hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld een bedrag van €Euro 24,96 aan deze door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.